De behandeling: chirurgie
Een eeuw geleden nam men niet alleen de aangetaste borstklier, maar ook de borstspieren en de okselklieren weg. Een groot gedeelte van de huid werd eveneens weggenomen zodat vaak een huidtransplantatie nodig was. Deze ingrepen waren zeer mutilerend en gaven ook zeer dikwijls aanleiding tot de ontwikkeling van een belangrijk lymfoedeem van de arm (dikke arm). In 1930 werd de techniek aangepast: men nam de borst nog volledig weg, maar bewaarde de grote borstspier. Voortaan werd ook minder huid weggenomen, zodat het resultaat esthetisch beter werd. Nog eens 50 jaar later, in 1980, ontwikkelde de Italiaanse chirurg Veronesi de borstsparende techniek, waarbij hij kon bewijzen dat een gedeeltelijke wegname van de borst in vele situaties een even goede kans op genezing geeft als de volledige borstamputatie.
Chirurgische verwijdering van de kanker
Vandaag zijn er twee mogelijkheden. Of men neemt de borst volledig weg (borstamputatie) of men voert een borstsparende ingreep uit waarbij slechts een gedeelte van de aangetaste borst wordt weggenomen. Deze laatste optie hangt van een aantal voorwaarden af: de grootte van de borst, de grootte van de tumor, de mogelijkheid tot wegname van de tumor met een veilige rand en tot slot moet het gaan om een tumor die beperkt is tot één plaats in de borst en niet op verschillende plaatsen woekert.
De cosmetische resultaten van borstsparende heelkunde variëren naargelang
de plaats en de grootte van de tumor, maar ook de grootte van de borst is
bepalend voor het uiteindelijke resultaat. De verwijdering van een kleine tumor uit een grote borst geeft betere esthetische resultaten dan de wegname van een grote tumor uit een kleine borst bijvoorbeeld. De vaardigheid van de chirurg speelt hierbij ook een rol.
Verwijdering van de lymfeklieren (okselklieruitruiming, okselkliertoilet)
Bij borstkanker worden okselklieren (lymfeklieren in de oksel) soms verwijderd om twee belangrijke redenen: om te weten of de kanker zich heeft verspreid en om verdere verspreiding tegen te gaan.
De okselklieren zijn vaak de eerste plek waar borstkankercellen naartoe uitzaaien. Wanneer er kankercellen in één of enkele okselklieren zitten, zal men alle okselklieren verwijderen. Om te weten of een klier is aangetast, voert de chirurg in het begin van de operatie de schildwachtklierprocedure uit. In of rond de tumor wordt een kleine hoeveelheid radioactieve vloeistof gespoten. Deze stof komt in de lymfebanen terecht en vervolgens in de okselklieren. Met een speciale camera kan de chirurg de vloeistof volgen en vindt hij de eerste lymfeklier of klieren waar de lymfe uit de borst in terechtkomt makkelijk terug. Deze eerste klier noemt men de schildwachtklier (het zijn er vaak één tot drie). De chirurg neemt ze weg en bezorgt ze meteen aan het labo waar de klier microscopisch onderzocht worden. Zitten er kankercellen in, dan zal de chirurg alle okselklieren opsporen en wegnemen (okselklierontruiming). Treft men geen kankercellen aan in de schildwachtklier, dan laat hij de andere okselklieren ter plaatse. Wanneer de klieren kunnen blijven zitten, is het risico op een dikke arm na de operatie kleiner en herstel je vaak ook sneller. Moeten ze verwijderd worden, dan loop je meer risico op een dikke arm, op gevoelsstoornissen in de arm en op een verminderde beweeglijkheid van de arm. Deze nevenwerkingen kunnen sterk beperkt worden met aangepaste kinesitherapie. Ook kan je arm makkelijker infecteren, bij een klein wondje of een opengekrabde insectenbeet bijvoorbeeld. Lymfeklieren maken deel uit van het immuunsysteem. Door ze weg te nemen, wordt je arm kwetsbaarder.